De voorstellen van de coalitiepartners om de premie voor de
zorg inkomensafhankelijk te maken zijn slecht doordacht. Niet alleen omdat veel
huishoudens er fors in koopkracht op achteruit zullen gaan – en anderen vooruit
– maar vooral omdat er geen duidelijk concept achter zit en het haaks staat op
de basisgedachte achter het zorgstelsel dat wij sinds 2006 kennen. Het
regeerakkoord is daarin geheel niet consistent en uiteindelijk zal het tot
hogere zorgkosten leiden.
Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten
moeten dragen kan ik onderschrijven. Daarom hebben wij in Nederland ook een
progressief belastingstelsel: het belastingtarief loopt op naarmate je meer
verdient. Als je meer wilt nivelleren, zoals de coalitiepartners hebben
afgesproken, dan moet je het hoogste tarief verhogen of de belastingschijven
inkorten. Dat is dan een duidelijk instrument. Wat je zo veel mogelijk moet
vermijden is om allerlei regelingen en voorzieningen inkomensafhankelijk te
maken. Dat werkt verwarrend en is nodeloos bureaucratisch. Wij willen toch ook
niet dat bioscoopkaartjes inkomensafhankelijk zijn of dat het Btw-tarief bij de
supermarkt afhankelijk is van je loonstrookje? Waarom dan wel bij de
zorgpremie?
Het zorgstelsel dat in 2006 is ingevoerd, is gebaseerd op
concurrentie tussen verzekeraars. Deze worden geacht zorg “in te kopen” – een
onzinnige gedachte overigens – en daarbij zowel op prijs als op kwaliteit te
letten. Door scherp op de kosten te letten, kunnen zij met hun tarieven – de
nominale premie - en hun overige voorwaarden concurreren. Om de
koopkrachteffecten voor de lagere inkomens van de invoering van de nominale
zorgpremie te compenseren, is er een zorgtoeslag ingesteld. Dat werkte redelijk
goed: ook lagere inkomens hadden zo belang bij een zo laag mogelijke nominale
premie, maar zij verloren geen koopkracht door de invoering van het stelsel.
Wat nu als inkomensafhankelijke zorgpremie wordt
gepresenteerd is in feite niet anders dan een soort belasting, waarmee het
grootste deel van de zorgverzekering gefinancierd wordt. De concurrentie tussen
de zorgverzekeraars wordt daardoor weggenomen. Eén van de pijlers waarop het
zorgstelsel rust, wordt zo onderuit gehaald. Er zullen dus minder prikkels zijn
om de zorgkosten in de hand te houden en op de kwaliteit te letten. Het
merkwaardige is dat de coalitiepartners er wel van uit gaan dat de verzekeraars
die rol blijven vervullen. Het regeerakkoord is daarin dus niet consistent.
Als je de zorgkosten echt in de hand wilt houden, moet de
consument weten hoeveel de zorg kost en ook een evenredig deel daaraan bijdragen.
Als je de consument bijvoorbeeld 10% laat betalen van alle zorgconsumptie tot
een maximum van € 3.000, dan heeft hij in totaal een eigen risico van € 300.
Maar bij ieder beroep op de zorg zal afwegen of hij die kosten inderdaad wil
maken, zonder dat er sprake is van een financiële drempel, zoals dat nu het
geval is. Een dergelijk stelsel is veel effectiever om de kosten te beheersen
dan wat nu in het regeerakkoord staat.
Dat de VVD akkoord is gegaan met een inkomensafhankelijke
premie om daarmee een verlaging van de belastingtarieven te financieren is pure
window dressing: voor de meeste inkomens is de inkomensafhankelijke premie
(11,1% van het inkomen) een stuk hoger dan de verlaging van het toptarief met
enkele procentpunten. Als je je in het verkiezingsprogramma voor een verlaging
van de belastingen hebt uitgesproken, moet je niet via een achterdeur hogere
belastingen binnenhalen. Als je denkt dat de kiezer niet door heeft dat hij aldus
bedrogen wordt, heb je wel een heel lage dunk van het denkvermogen van je
achterban.
Ernstiger evenwel is de systeemfout die geïntroduceerd
wordt. Met de inkomensafhankelijke premie wordt in feite het hele zorgstelsel –
dat door VVD-minister Hoogervorst in 2006 is ingevoerd – onderuit gehaald. Dit laat
zien dat de onderhandelaars niet goed hebben nagedacht waar zij mee bezig
waren. Dat geldt voor de zorg, maar dat geldt helaas voor veel andere
beleidsterreinen. Het is maar goed dat deze coalitie geen meerderheid heeft in
de Eerste Kamer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten